-
1 wedded
adj. getrouwd, gehuwd; gepaard, gekoppeld aan[ weddid]3 verslingerd ⇒ verknocht, getrouwd♦voorbeelden:2 wedded husband/wife • wettige echtgenoot/echtgenote3 wedded to his job • getrouwd met/verslingerd aan zijn werk -
2 hung up on
hung up ongeobsedeerd door, gefixeerd op; verslingerd aan -
3 hung up
-
4 wedded to his job
wedded to his jobgetrouwd met/verslingerd aan zijn werk -
5 be bitten with a passion for football
be bitten with a passion for footballEnglish-Dutch dictionary > be bitten with a passion for football
-
6 bite
n. beet; (slange-) beet--------v. bijten; bijten (van aas)bite1[ bajt]♦voorbeelden:have a bite to eat • iets eten1 vinnigheid ⇒ bits(ig)heid; scherpte♦voorbeelden:that gin had much bite • die gin had een scherpe smaak————————bite21 bijten ⇒ toebijten, (toe)happen 〈 ook figuurlijk〉, zich (gemakkelijk) laten beetnemen; steken, prikken 〈 van insecten〉♦voorbeelden:1 the cold bit my fingers • de kou beet/sneed me in de vingersbite off • afbijtenbite at something • naar iets happen〈 informeel〉 what's biting you? • wat zit je dwars?bite off more than one can chew • te veel hooi op zijn vork nemenbe bitten with a passion for football • verslingerd zijn aan voetbal
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский